Waarom kunnen mensen praten en apen niet? Cognitief neurowetenschapper Rogier Mars zoekt naar verschillen in het brein tussen mens en dier. “Mensen moeten samenwerken om te overleven, en dan is communicatie cruciaal.”
Fotocredit: Keith Barnes
Het DNA van mensen en chimpansees verschilt nauwelijks van elkaar. Toch zijn onze naaste familieleden net zoals gorilla’s, bonobo’s en orang-oetans met uitsterven bedreigd, terwijl Homo sapiens met ruim zeven miljard exemplaren (en de teller loopt) de wereld heeft veroverd. Zou taal het verschil maken?
Taal, en niet communicatie, welteverstaan. Want communiceren kunnen wellicht alle levende wezens. Schimmels sturen elkaar alarmsignalen bij dreigend gevaar, en zelfs bacteriën wisselen informatie uit.
Chimpansees communiceren via een groot aantal geluiden, gelaatsuitdrukkingen en gedragingen, die allemaal een duidelijk te onderscheiden betekenis hebben. Uit tal van experimenten blijkt dat ze tot op zekere hoogte ook menselijke gebarentaal kunnen leren. Maar die grammaticaal correct toepassen is dan weer te hoog gegrepen.
Sommige dierlijke communicatiesystemen mogen dan behoorlijk gesofisticeerd zijn, alleen mensen beheersen het geheel van communicatieve vaardigheden dat je als taal kunt omschrijven.
Rogier Mars (1979) is hoofddocent cognitieve neurowetenschappen aan de universiteit van Oxford en hoofdonderzoeker aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij studeerde psychologie in Groningen en promoveerde in 2006 aan de Radboud Universiteit op een proefschrift naar de manier waarop de hersenen beslissingen nemen en implementeren. In Oxford verricht zijn groep vergelijkend hersenonderzoek. Daarmee probeert Mars in kaart te brengen hoe de hersenen van mensen en andere dieren van elkaar verschillen en wat dat betekent voor hun gedrag.
Is het vanuit evolutionair oogpunt denkbaar dat mensen zonder taal geen mensen zouden zijn? En dieren met taal geen dieren, maar een soort van mensen? Met andere woorden: heeft taal van ons mensen gemaakt?
“Onder andere klimaatveranderingen hebben ertoe geleid dat onze voorouders elkaar moesten helpen om nog genoeg voedsel bij elkaar te krijgen. Zo ontstond gaandeweg een cultureel wezen dat actief kon samenwerken, kennis van generatie op generatie kon overbrengen en leerde te communiceren via gesproken taal.”
“Een reeks veranderingen in het brein maakte dat mogelijk. En wel op drie vlakken: de hersenschors werd groter, de verschillende delen van de hersenen raakten meer met elkaar geïntegreerd en bestaande structuren kregen nieuwe functies. Samen hebben die wijzigingen in het brein tot de moderne mens geleid.”
Waarom steken we inzake communicatie met kop en schouders boven andere dieren uit?
“Wellicht speelt de fasciculus arcuate informatie die via de zintuigen het brein binnenkomt, door naar andere hersengebieden. Daar wordt die informatie samengevoegd met kennis uit het geheugen en met motorische kennis. Dat verklaart niet alleen ons taalvermogen, maar ook onder andere onze vaardigheid om voorwerpen als gereedschap te gebruiken, iets wat je bij mensapen in mindere mate ziet. Bij mensen is de boogbundel evolutionair veel verder doorontwikkeld, met meer zenuwverbindingen in het laatste deel ervan. En daar ligt een mogelijke verklaring voor ons complexe taalvermogen.”
“Dat het menselijke taalvermogen uniek is, ligt volgens mij dus aan de organisatie van ons brein. Onze voorouders werden geconfronteerd met de noodzaak om te communiceren; waarschijnlijk moesten ze bepaalde problemen oplossen om aan voedsel te komen. Dat zou dan hebben geresulteerd in selectiedruk op het vlak van de organisatie van het brein.”
Wat was er het eerst: de mens of de taal?
“Moeilijk te zeggen. Genetisch gesproken verschillen we bijna niet van chimpansees. Maar zij moeten zich verschuilen in een donker hoekje van het regenwoud en voor hun voortbestaan vrezen, terwijl wij de baas zijn op deze planeet. Veel dingen die wij kunnen, kunnen andere primaten ook. Eigenlijk zijn wij niet zo bijzonder. En toch moet er iets zijn dat ons uniek maakt. Maar dat is volgens mij niet de taal: wij zijn geen chimpansees plus taal. Er was voordien al iets wat ons onderscheidde, niet alleen van mensapen, maar ook van neanderthalers en andere mensensoorten.”
“Wij waren van meet af aan bijzonder sociale primaten, die meer op onderlinge samenwerking aangewezen waren. Het was haast onvermijdelijk dat uit gebaren, gelaatsuitdrukkingen en primitieve vocalisaties een repertoire werd opgebouwd, waarna selectiedruk ertoe leidde dat onze hersencapaciteit groter werd en onze spraakorganen zich ontwikkelden. Vanuit evolutionair oogpunt was het ontstaan van taal een logisch gevolg.”
Het volledige interview met Rogier Mars lees je nu in Eos Psyche&Brein.